Janna

Janna

Janna

Janna não conseguia ter filhos. Janna era incompleta. Mesmo que fosse a vontade de Deus:Janna kon geen kinderen krijgen. Janna was onvolwaardig. Al was het Gods wil:
Janna não era o que deveria serJanna was niet wat ze wezen moest
Janna rezava por um filho. Ano após ano. Mas isso não ajudavaJanna bad om een kind. Jaar in, jaar uit. Dat hielp dus niet
Seu marido havia desistido. Deles e de sua descendênciaHaar man had het opgegeven. Haar, en zijn nageslacht
Ele não falava mais com ela. A vila o lamentavaHij sprak niet meer met haar. Het dorp beklaagde hem
Janna foi se tornando cada vez mais silenciosa. Ela se trancou em um quarto no sótão e só descia para preparar a comida para seu marido, os empregados e as moçasJanna werd stiller en stiller. Ze sloot zich op in een zolderkamer en kwam alleen nog beneden om het eten klaar te maken voor haar man, de knechten en de meiden
Janna ficou estranha. A vila sussurravaJanna werd vreemd. Het dorp fluisterde
Um dia, ela desapareceu. Procuraram por toda a regiãoOp een dag is ze verdwenen. Er wordt gezocht in de hele omgeving
Não a encontraramZe vinden haar niet
Depois de alguns meses, seu marido passou a ficar com uma das moças à noiteNa een paar maanden neemt haar man een van de meiden 's nachts bij zich
Ele continuou fazendo isso, mas não importava o que fizesse: ela não engravidavaHij blijft dat doen, maar wat hij ook doet: zwanger wordt ze niet
A partir daí, começou a incomodá-lo, a pesar como uma chuva fina:Vanaf die tijd begint het in hem te zeuren, te druilen als de motregen:
"Janna, Janna, Janna""Janna, Janna, Janna"
Ele passa por animais prenhes. Ele acaricia a casca de árvores estéreisAan zwangere beesten gaat hij voorbij. Hij streelt de stam van onvruchtbare bomen
Ele ficou estranho. A vila sussurraHij wordt vreemd. Het dorp fluistert
Depois de quase um ano, na tarde de 24 de dezembro, ele a vê se aproximando pelo longo caminho retoNa bijna een jaar, de middag van 24 december, ziet hij haar aankomen over het lange rechte pad
Ele se levanta da cadeira, sai pela porta, desce o caminho, indo ao seu encontroHij springt op uit zijn stoel, de deur uit, het pad af, haar tegemoet
Ele fica frente a frente com ela. Olha em seus olhosHij staat tegenover haar. Kijkt haar in de ogen
"Aqui estou", diz Janna"Hier ben ik", zegt Janna
Ele quer puxá-la para perto, mas seu olhar desliza pelo corpo delaHij wil haar tegen zich aandrukken maar zijn blik glijdt langs haar lichaam
Ele vê como ela segura as mãos em sua barriga grande e arredondadaHij ziet hoe ze haar handen om haar dikke gewelfde buik houdt
Com um braço em seus ombros, ele a leva para casaMet een arm om haar schouders neemt hij haar mee naar huis
Sem dizer uma palavra, Janna começa a trabalharZonder een woord te zeggen gaat Janna aan het werk
O filho pode nascer a qualquer momentoHet kind kan iedere dag geboren worden
À noite, eles sentam quase desafiadores um ao lado do outro na igreja. O ombro direito dele contra o esquerdo dela's Avonds zitten ze bijna uitdagend naast elkaar in de kerk. Zijn rechterschouder tegen haar linker
Após o serviço, eles passam pelos grupos murmurantes que ficam em silêncio ao vê-los passarNa de dienst passeren ze de gonzende groepjes die stil worden als ze voorbijkomen
Em casa, ele coloca as mãos em sua barriga e sorriThuis legt hij zijn handen op haar buik en lacht